
Jurisprudentie
BG5858
Datum uitspraak2008-11-19
Datum gepubliceerd2008-12-04
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/2540 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-12-04
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/2540 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Herziening WAO-uitkering. Zorgvuldig verzekeringsgeneeskundig onderzoek. Medische grondslag: In rapport van medisch adviseur van appellante is geen reden te vinden om verdergaande beperkingen aan te nemen dan neergelegd in de FML. Passende functies.
Uitspraak
07/2540 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Naam appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 20 maart 2007, 06/3311 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 19 november 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R.C. van Keeken, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 26 september 2008 heeft mr. A.E. Diepersloot, advocaat te Utrecht zich als opvolgend gemachtigde gesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 oktober 2008. Namens appellante is mr. Diepersloot verschenen. Het Uwv heeft zich, na voorafgaand bericht, niet laten vertegenwoordigen.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij besluit van 15 juli 2005 heeft het Uwv de uitkering van appellante ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), welke zij laatstelijk ontving naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 18 september 2005 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%.
Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van 17 november 2005 ongegrond verklaard.
2. Appellante heeft tegen het besluit van 17 november 2005 beroep ingesteld bij de rechtbank. Bij uitspraak van 1 juni 2006 heeft de rechtbank het beroep tegen dit besluit gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en bepaald dat het Uwv een nieuw besluit op het bezwaar dient te nemen. De rechtbank heeft tevens beslissingen over vergoeding van griffierecht en proceskosten gegeven. De rechtbank heeft – kort weergegeven – zich niet kunnen verenigen met de medische en arbeidskundige grondslag van het besluit van
17 november 2005.
3. Ter uitvoering van deze uitspraak heeft het Uwv bij besluit van 3 augustus 2006 (hierna: het bestreden besluit) een nieuw besluit op het bezwaar genomen en dat bezwaar wederom ongegrond verklaard.
4. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, omdat de rechtbank zich - thans wel - kan verenigen met de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit.
5. In hoger beroep is namens appellante aangevoerd dat de rechtbank niet gemotiveerd heeft aangegeven waarom de door appellante aangedragen medische en arbeidskundige argumenten niet overtuigend zijn. Ter zitting is namens appellante nog aangevoerd dat ten onrechte een aantal beperkingen niet is opgenomen in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) waardoor het risico bestaat dat er functies zijn geduid die bij juist invullen van de FML niet geduid hadden kunnen worden. Tevens is aangevoerd dat de huidige FML niet strookt met de in 1998 opgestelde FIS-scorelijst nu het gaat om een rugafwijking die in de loop der jaren verergert. Het is dus absoluut onmogelijk dat de beperkingen ten aanzien van de rugbelasting thans lichter zouden zijn dan in 1998.
6.1. De Raad overweegt als volgt.
6.2. De Raad is van oordeel dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig is geweest en ziet met de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid en volledigheid van de bij appellante vastgestelde beperkingen in de FML. Het namens appellante bij de rechtbank ingediende rapport van de medisch adviseur mr. drs. J.F.G. Wolthuis kan de Raad niet tot een ander oordeel brengen, nu diens rapport geen objectieve medische gegevens geeft die doen twijfelen aan het medische oordeel van de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts van het Uwv. In dit rapport is geen reden te vinden om verdergaande beperkingen aan te nemen dan neergelegd in de FML. De Raad onderschrijft in dit verband de rapportage, van de bezwaarverzekeringsarts van 25 oktober 2006 en 21 februari 2007, waarin wordt ingegaan op de rapporten van Wolthuis. Appellantes beroepsgrond met betrekking tot de onjuiste vertaling van de beperking van het FIS naar de FML kan reeds op grond hiervan niet slagen. Nu ook in hoger beroep niet is gebleken van objectief-medische gegevens die steun verlenen aan de opvatting van appellante dat de in aanmerking genomen beperkingen onvoldoende zijn, concludeert de Raad dat de medische grondslag van het bestreden besluit als juist kan worden aanvaard.
6.3. Aldus ervan uitgaande dat de beperkingen van appellante juist zijn gewaardeerd, heeft de Raad voorts geen aanknopingspunten gevonden om ervan uit te gaan dat de in aanmerking genomen functies niet passend zouden zijn voor appellante. De Raad sluit zich aan bij hetgeen de rechtbank dienaangaande in de aangevallen uitspraak heeft overwogen.
7. Het vorenstaande betekent dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8. De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.M. van de Kerkhof. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.D.F. de Moor als griffier, uitgesproken in het openbaar op 19 november 2008.
(get.) C.P.M. van de Kerkhof.
(get.) M.D.F. de Moor.
JL